Groene Reinigers

door Peter Malaise

Dit is de aangepaste versie van een artikel dat eerder verscheen in het Nederlandse vakblad CleanTotaal (www.cleantotaal.com).

Hans Sinnige schreef een opiniestuk over zogenaamd ‘groene’ reinigers onder de kop: ‘Groene’ reinigers bestaan niet’. Méér  is er niet nodig om iemand die er al een paar decennia mee aan de slag is, in de gordijnen te krijgen. Ja, ze bestaan wél, ‘groene’ reinigers, alleen staat het artikel bol van de net-niet definities, oneigenlijke terminologie en naast-de-kwestie-argumentaties. Een poging tot rechtzetting.

Oneigenlijke terminologie
Het begint al met de onzalige term ‘groen’. Die wordt te pas en te onpas voor vanalles en nog wat gebruikt – meestal te onpas. Ik zou hem eigenlijk graag verbannen voor schriftelijk gebruik! Hij
suggereert allerlei dingen die er niet zijn: gras (dat aan de andere kant van de heuvel nog groener is), veiligheid, natuurlijkheid, onschadelijkheid… Je mag uiteraard een reinigingsmiddel niet alleen beoordelen op enkele milieucriteria: het moet ook nog schoonmaken.

Nu wordt er in het artikel een zogenaamd nieuw woord ingevoerd: duurzaamheid. Nou, nieuw is dat beslist niet, want het begrip duurzame ontwikkeling stamt uit 1987, toch zo’n 23 jaar geleden. We lopen dus behoorlijk achter. Duurzaamheid zou, zo staat er te lezen, betekenen dat je kijkt naar het hele proces en niet alleen naar milieucriteria. Mij goed, maar heet zoiets niet eerder ‘LCA’, Life Cycle Analysis? Duurzame ontwikkeling is namelijk véél meer dan dat: het is een voortdurend, nooit eindigend proces, en duurzaamheid – wel, die toestand bestaat eigenlijk niet! Als duurzame ontwikkeling een nooit eindigend proces is, kan het niet tegelijk een heile toestand zijn, een soort paradijs dat je ooit bereikt.

De originele bron voor het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ is het Brundtland-rapport uit 1987. Dat definieert duurzame ontwikkeling als een ontwikkeling die voldoet aan de behoeften van de huidige generatie zonder toekomstige generaties te ontdoen van de mogelijkheid om in hun eigen behoeften te voorzien. En dat, aldus het rapport, tegelijkertijd zowel op ecologisch, economisch als op sociaal vlak. Je put dus geen grondstofbronnen uit, je laat ook geen hopen afval achter, je drijft handel op een ethisch verantwoorde manier en je brengt of houdt geen mensen in een toestand van uitbuiting. Dat is wel héél wat anders dan wat in het artikel wordt gesteld!

Scheve argumentatie
Het wordt nog een beetje verwarrender. De milieubelasting van schoonmaken zou vooral worden bepaald door de aard van de vervuiling. Tja, een overgelopen plee is natuurlijk minder problematisch dan een overgelopen aardolietank; alhoewel het schoonmaken in beide gevallen een rotklus is, heb je bij de overgelopen plee het voordeel dat het materiaal goed oplosbaar en goed afbreekbaar is. Je zou – bij wijze van spreken – met een huishoudafwasmiddel de klus kunnen klaren. Met aardolie gaat dat niet. Volgens de redenering in het artikel heb je voor de aardolie een zwaar middel nodig. Er wordt niet bijverteld wat dat dan is, maar ik veronderstel een middel uit zware chemie. En die kan per definitie niet groen zijn, zo wordt gesteld.

De hele argumentatie loopt natuurlijk mank. Vuil is geen rechtlijnig iets dat op een lineaal van ‘licht’ naar ‘zwaar’ loopt. Er zijn uiteenlopende soorten vuil die allemaal een specifieke aanpak vragen. Bovendien kan een vervuiling zich ook nog voordoen met een omvang, die ze bijna onbeheersbaar maakt, of in uiterlijke omstandigheden die de schoonmaak zeer bemoeilijken. Denk – als extreem voorbeeld – maar eens aan de olielek in de Golf van Mexico. Alle wetenschappers zijn het er inmiddels over eens dat de verdunning met zeer schadelijke aardolie-surfactants zowat de slechtste keuze was, die kon gemaakt worden. Dat zal vermoedelijk nog decennialang op de ecosystemen wegen. Dat was ook het geval met de olieramp, bijna 22 jaar geleden veroorzaakt door de Exxon Valdez. De ecologie in het gebied waar dat gebeurde, de Prince William Sound op de zuidkust van Alaska, gaat nog altijd achteruit. Onafgezien van de soort vervuiling, kan je de zaak dus nog stukken erger maken door de verkeerde producten te gebruiken!

Wat is nu een -oeps! ‘groene’ reiniger?
Natuurlijk helpt Googelen niet om te weten te komen wat dat is. De meeste grote chemieproducenten – diegenen die op het web de dienst uitmaken – weten het zelf ook niet, of willen het niet weten. Zij verwijzen naar de bestaande strenge wetgeving, naar het feit dat zijzelf daaraan beantwoorden, en dus wel ‘groene’ producten moéten hebben. Links en rechts wordt er naar een milieukeurmerk of naar een ecolabel verwezen. Duidelijkheid komt er op die manier niet. Het blijft in het vage dat het de chemieproducenten zelf zijn die zwaar lobbywerk hebben verricht om de regelgevingen zo licht mogelijk te houden. Dat de wetgeving hopeloos achteroploopt. Niet wat op termijn goed is voor ons aller milieu en gezondheid primeert, maar dat wat de business niet in de weg zit. Met politieke oriëntatie heeft dat niks te maken.

Je kan vrij nauwkeurig bepalen wanneer een reiniger ‘groen’ is — zullen we nu maar meteen afrekenen met die rotterm ‘groen’? Hij bekt wel goed en ik kan hem best hebben met een pilsje in de hand, maar op papier of in pixels slaat hij nergens op. Er zijn verschillende alternatieve termen – die allemaal wel wat langer zijn. ‘Milieusparend’ is er een die veel nauwkeuriger is. ‘Duurzaam’ is ook een goeie. Zelf ben ik nog steeds een groot voorstander van de term ‘ecologisch’: datgene wat past in de logica van de ecosystemen. Met andere woorden: als we nu eens proberen duidelijk te krijgen welke soort grondstoffen en welke soort chemische processen passen in de logica van de ecosystemen, dan moeten we toch dicht in de buurt komen?

Milieusparende, duurzame of ecologische reinigers
Milieusparende, duurzame of ecologische reinigers zijn in de eerste plaats: reinigers! Ze maken goed schoon binnen de categorie waarvoor ze ontwikkeld werden. Dat kan gemeten worden aan de hand van standaardprotocols, zoals die door de producenten gehanteerd worden, die van de OECD/OESO bijvoorbeeld. Dat betekent dat aan diverse technische en hygiënische eisen voldaan moet worden.

Zulke reinigers kunnen we op het vlak van grondstoffen en chemische processen projecteren op een zogenaamde levenscyclus. Stel je een cirkel voor, die in drie gelijke delen is verdeeld. Het eerste segment rechtsboven is de ontstaansfase. Het tweede segment onderaan is de gebruiksfase. Het derde segment linksboven is de recirculatiefase.

• In de ontstaansfase kijken we naar waar de grondstoffen vandaan  komen.

– Liefst helemaal géén fossiele derivaten, zoals uit aardolie;  daarvan zijn de bronnen bijna uitgeput. Wel plantaardige derivaten (die zijn hernieuwbaar) en veel voorkomende  mineralen, zoals soda of silicaten.

– We kijken ook naar de aard van de transformatieprocessen: is  de techniek milieusparend (bv. geen chloorchemie), zijn ze niet te ingewikkeld, gebruiken ze weinig energie, veroorzaken ze niet te veel afval?

– Alle halffabrikaten die uit zulke grondstoffen worden  vervaardigd moeten goed biologisch afbreekbaar zijn in alle omstandigheden, en laaggiftig voor het waterleven, alles  volgens OECD/OESO-normen.

– Aan het eind van de ontstaansfase kunnen we dan met zulke halffabrikaten een milieusparend, duurzaam of ecologisch product in mekaar zetten.

• In de gebruiksfase evalueren we de prestaties van het product:  maakt het goed schoon, laat het sporen na? We kijken ook naar de impact op de gezondheid van de gebruiker – de aanwezigheid
van vluchtige stoffen bijvoorbeeld – of een al te sterke huid- of slijmvliesaantasting.

• In de recirculatiefase meten we hoe ons product zich gedraagt nadat het zijn functie heeft vervuld. Hier kunnen we bijna alles in cijfertjes omzetten. Hoe giftig voor het waterleven?  Voor welk percentage afbreekbaar binnen welke tijdsspanne, met  en zonder zuurstof? Blijven er geen giftige reststoffen achter?

De ultieme bedoeling is dat het product compleet en zonder sporen na te laten in het milieu wordt geabsorbeerd. En dan begint de cyclus weer van voren af aan. Het is dus perfect mogelijk om effectieve reinigers te ontwikkelen die milieusparend zijn. Zulke reinigers zijn al zeker een decennium lang op de markt.

‘Groenigheid’ niet te onderscheiden?
Wie beweert dat er geen verschil is in ‘groenigheid’ (nog zo’n idiote term), die moet maar eens op bezoek bij een van de vele producenten in Europa die uitsluitend duurzame, milieusparende of ecologische schoonmaakmiddelen aanbieden, ook voor professioneel gebruik. Scholen, gemeentehuizen, kantoren, musea, overheidsgebouwen, maar ook fabrieken en hospitalen worden er inmiddels schoon mee gehouden zonder dat de werknemers constant met pukkels rondlopen. En in de laboratoria van de producenten kan men aantonen dat het verschil in milieubelasting wel degelijk bestaat, zelfs aanzienlijk is: een tot twee ordes van grootte (magnitudes) is niet ongewoon. Welteverstaan: bij vergelijkbare werkzaamheid!

Het gaat dus helemáál niet om een keuze tussen het belang van de volksgezondheid en het belang van watervlooien, zoals het artikel beweert. Dit potsierlijke argument steunt op een volkomen voorbijgestreefde, chemische visie op hygiëne en schoonmaak. Die maakte misschien nog opgeld in 1960, maar is totaal onbruikbaar geworden in de 21e eeuw. Zelfs de medische wereld gaat op de rem staan wegens de overconsumptie van antibiotica en ontsmettingsmiddelen, en de daaruit voortkomende resistentie van micro-organismen en verzwakking van de menselijke immuniteit. Denk maar aan de ziekenhuisbacterie (MRSA), die niet meer weg te branden is.

Hygiëne is géén zaak van zware chemie en van ontsmettingsmiddelen, dat is wat de chemische industrie ons wil laten geloven, omdat ze daar een commerciëel belang bij heeft. Alle actuele vakliteratuur over schoonmaken spreekt over methodiek, systematiek en het goeie ouwe ellebogenvet… Schoonmaken zit niet in de emmer, maar tussen de oren!

Milieuclaims: een potje
In zijn ‘Tips’ aan het slot van het artikel gooit de schrijver niet alleen het kind met het badwater weg, maar hij keilt er meteen ook de badkuip achteraan. Zijn conclusie dat alleen het ‘dode boom/dode vis’ symbool met zekerheid een vervuilend product aanwijst, slaat nergens op. Een suiker-surfactant of APG is ecologisch zowat het beste surfactant wat er momenteel te koop is. Als dat een concentratie heeft van 70%, wat wel zo goed is voor het milieu wegens weinig water te transporteren, dan staat daar een ‘dode boom/dode vis’ op… Dat geintje komt namelijk uit de transportwetgeving, wegens risico in waterwinningsgebieden.

• De meeste milieuclaims maken er inderdaad een potje van en zijn van nul en generlei waarde voor de beoordeling van een product. Anders ligt het, als er informatie over de milieu-effecten wordt verstrekt: de giftigheid voor het waterleven, de  biologische afbreekbaarheid, de afwezigheid van bv. fosfaten,  fosfonaten, polycarboxylaten, EDTA, minerale zuren, aardoliederivaten, als die normaal wel gebruikt worden in de productcategorie. Een lijst van alle gebruikte grondstoffen is  een must om de ecologische waarde van een product te kunnen
inschatten.

• Milieukeurmerken hebben maar een beperkte waarde. Ik heb zelf   jarenlang meegewerkt aan het opstellen van hun criteria en heb moeten vaststellen dat ze zijn verworden tot een delicate, maar absurde mengeling van eco-fundamentalisme en vrijwaring van commerciële belangen.

• Het hebben van een milieuzorgsysteem zoals ISO 14001 heeft  niets met duurzame ontwikkeling te maken, maar alleen met milieumanagement, en dan nog volgens criteria die men zelf opstelt. Het zegt natuurlijk wel iets over de operationele kwaliteit die het bedrijf nastreeft, maar het is voor het doorsnee MKB te zwaar en te duur. Er bestaat een ISO 26000 die gaat over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, maar dat is een richtlijn, geen certifiëring… Er bestaat ook nog het EMAS (Eco-Management and Audit Scheme), maar ook dat gaat specifiek over milieuzorg. En er heeft tot slot ooit zoiets bestaan als het SMAS (Sustainability Management Audit Scheme), dat daadwerkelijk een certifiëring voor duurzame ontwikkeling nastreefde, maar dat is door de industrie stilletjes doodgeknuffeld. Het zogenaamde Duurzaamheidscharter van het  AISE kan men evenmin ernstig nemen. Wie dus een serieuze externe bevestiging zoekt voor duurzame ontwikkeling bij producent en product, is er aan voor zijn moeite.

• Mengen en roeren zou de hoofdactiviteit zijn van de producenten  van schoonmaakmiddelen. Zij maken niets zelf, en kopen allemaal hetzelfde handjevol grondstoffen bij hetzelfde handjevol producenten. Er kán dus Geen Verschil zijn. Tja, dat geldt dan ook voor apothekers, zeker? Alleen is het volkomen onwaar. Er zijn honderden grondstofproducenten. Er bestaan tienduizenden chemicaliën (in REACH zit er een lijstje van méér dan 100.000). En er zijn aanzienlijke verschillen tussen de ene en de andere molecule. Bovendien maken producenten van schoonmaakmiddelen wel degelijk sommige grondstoffen zelf. Soms zijn ze zelfs patenthouder. Geen substantiëel verschil tussen producten? Moet je eens een bril opzetten!

• Een keuze maken was voor de aankoper van schoonmaakmiddelen altijd een ingewikkelde zaak – als hij tenminste niet alleen maar de literprijs als criterium hanteerde. Nu krijgt hij er nog het criterium van duurzame ontwikkeling bij. Dat kan je niet allemaal zelf controleren, en je kan ook niet alle hogerbeschreven criteria per product gaan zitten uitvlooien. Maar als je met een producent in gesprek komt, het bedrijf uitgebreid bezoekt en je over alle details laat informeren aan  de hand van die criteria, dan kom je al een eind ver. Dat kost wat tijd, maar iemand die niet serieus met duurzame ontwikkeling aan de slag is, valt al na korte tijd door de mand. En je kan je ook laten helpen door een van de vele, al dan niet commerciële organisaties die rond die criteria actief zijn en er ervaring mee hebben.

Conclusie
Ja, duurzame, milieusparende of ecologische reinigers bestaan wel degelijk! Ook al zijn ze nog niet dik gezaaid, en ook al zijn er een aantal producenten die er de kantjes afrijden. Die producten zijn effectief, ze kunnen aantonen dat ze ecologisch gezien een verschil maken, en ze zijn best betaalbaar. Maar net zoals je de beoordeling van vegetarische burgers niet door slagers laat maken, zo laat je de beoordeling van ecologische reinigers niet door chemici maken, en neem je bijkomende criteria aan boord die het verschil kunnen aantonen. Naar de toekomst toe zullen
ecologische reinigers steeds meer de dienst gaan uitmaken, en binnen een aantal jaren worden ze vanzelfsprekend.